Preek Allerzielen 2 november 2025
Lezing uit de profeet Jesaja. Jes. 25,6-9
Lezing uit de eerste brief van de heilige Apostel Paulus aan de Christenen van Tessalonika, Tess. 4, 13-18
Lezing uit het heilig Evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas. Lc. 24, 13-35
Broeders en zusters in Christus:
Gisteren hebben we het hoogfeest gevierd van Allerheiligen. Allerheiligen is het feest van al-le hemelbewoners, van alle mensen die mogen delen in Gods grote heerlijkheid en die de overwinning behaald hebben over dood en zonde. In één viering vierden we alle heiligen in de hemel, of zij door de kerk heilig verklaard zijn of niet. Allerheiligen is ook ons feest, om-dat die heerlijkheid en overwinning op zonden en dood ook voor ons in het verschiet ligt dankzij Jezus Christus, onze Heer.
Vandaag, Allerzielen, bidden wij in één viering voor alle overledenen. We bidden voor alle overledenen die nog niet delen in die volle overwinning. Bijzonder bidden we voor hen die in het afgelopen jaar van ons zijn heengegaan.
Wij bidden voor alle overledenen omdat wij geloven dat er na de dood nog een loutering van zonden plaatsvindt voordat je ten volle in Gods heerlijkheid opgenomen kunt worden. Im-mers niemand kan God zien en in leven blijven. God is licht, Hij is als een verblindend licht. Wie kan dat licht verdragen? Toen de apostel Paulus Christus ontmoette op de weg naar Damascus, hij heette toen nog Saulus, werd hij overmeesterd door een verblindend licht en kon hij dagenlang niet zien.
Als een mens ’s nachts wakker wordt en het licht aansteekt, dan is dat licht fel, hij moet aan het licht wennen. Zo is ook onze God. Wij moeten wennen aan zijn volle licht. Door onze zon-den kunnen wij het volle licht niet verdragen en staan daarom in het vage licht, het vage vuur. Wij bidden voor onze overledenen, dat hun zonden vergeven worden en zij kunnen bin-nengaan in het volle licht van God, of zoals wij dat noemen het ontoegankelijke licht. Dan kunnen wij God zien in het licht van aangezicht tot aangezicht en delen wij in de gemeen-schap van alle heiligen.
Wij bidden vandaag voor al onze overledenen en dragen offers op tot boeting van de zonden opdat het eeuwig Licht hen moge verlichten, dat zij de hemel mogen binnengaan en mogen aanzitten aan het bruiloftsmaal van het Lam dat God bereid heeft voor wie Hem liefhebben.
Het heengaan van iemand die jij liefhebt en die jou heeft liefgehad, vervult ons met droef-heid. Onze droefenis is een teken van onze liefde voor hen, maar het is ook een teken van dankbaarheid. Op Allerzielen zijn wij ook hier om de goede God daar voor te danken, dat Hij ons zulke goede en lieve mensen gegeven heeft. In de liefde en het goede dat zij ons gege-ven hebben, ontmoeten wij de liefde en de goedheid van God zelf.
Wij mogen niet bedroefd zijn zoals de mensen die geen geloof hebben. Als de Heer komt, dan moet dat toch een vreugde zijn! Hij, die ons zozeer liefheeft, dat Hij zijn leven voor ons op het kruis heeft gegeven, liefde tot het uiterste. Zouden wij Hem dan bij zijn komst met droefheid begroeten? Neen. Als de Heer komt, moge het een dag van vreugde zijn om Hem te begroeten.
Hij zal komen om ons te verlossen uit de macht van zonde en dood, om ons over te brengen naar het nieuwe en eeuwige leven, naar het huis van de Vader. Ons geloof wordt in het ge-bed en door het lezen van de heilige Schrift gevoed. Daar worden wij getroost en groeien wij in liefde en dankbaarheid jegens God en zijn wij in vrede.
Er zijn mensen die zeggen dat je niets kunt weten wat er na de dood is. Dat is niet waar. Een baby die nog in de moederschoot is, ontvangt wel degelijk signalen uit de wereld om hem heen. Zo ontvangt wie gelooft, signalen uit die nieuwe toekomstige, heilige wereld.
Dat horen wij vandaag in de lezingen uit de heilige Schrift. De profeet Jesaja zegt: 'Op die dag zal de Heer van de hemelse machten op deze berg een gastmaal aanrichten voor alle volkeren'. Op díe dag! Die dag is de dag van de Heer. Díe dag zal een dag van vreugde zijn. Op die dag zal men zeggen: Dat is onze God. Wij hoopten op Hem en Hij heeft ons gered. Hij is de Heer op wie wij ons vertrouwen hadden gesteld. Dan zal ons vertrouwen beloond wor-den. Laten wij ons hart vol vertrouwen open zetten voor God en zijn belofte. Zo leven wij van de hoop.
Een ander signaal horen we in psalm 23: Het huis van de Heer zal mijn woning zijn tot in lengte van dagen.
De Emmaüsgangers waren verslagen, teleurgesteld en liepen gedesillusioneerd naar huis. Zij hadden de hoop verloren. Onderweg ontmoetten zij de verrezen Heer. Zij herkenden hem niet omdat zij niet konden geloven in de Schriften en in de verrijzenis. Gelukkig nodigden zij de sympathieke Gast uit om bij hun te blijven: Blijf bij ons, Heer.
Toen nam Jezus aan tafel het brood, Hij brak het en gaf het aan de leerlingen. Toen gingen hun de ogen van het geloof open. Voordat zij vragen konden stellen, was Jezus verdwenen. Dat heeft betekenis. Jezus vierden met hun de Eucharistie. Jezus laat daarmee zien dat Hij zo gedenkt wil worden. Dat zei Hij ook bij het laatste Avondmaal: Doet dit tot mijn gedachtenis. Waarom? Omdat Hij in de viering van de Eucharistie bij ons wil zijn. Waartoe? Om ons te voeden tot nieuw en eeuwig leven, om ons te maken tot kinderen van de verrijzenis, om ons te troosten, om bij ons te zijn omdat Hij ons liefheeft. Jezus heeft het gebed van de leer-lingen verhoord: Blijf bij ons, Heer! Jezus is bij ons gebleven in de viering van de heilige Eu-charistie!
De verrezen Heer voedt in de Eucharistie ons geloof. Hij troost ons opdat wij het gemis kun-nen dragen en niet in ons verdriet ten ondergaan. Hij wil dat wij in vreugde uitzien naar zijn komst in heerlijkheid. En als Hij dan komt, welk een vreugde zal dat zijn? Wij bidden in het Eucharistisch Gebed: Ook wijzelf hopen daar eens te mogen zijn, om met hen samen voor al-tijd te mogen genieten van uw heerlijkheid.
Roepen wij bijzonder de voorspraak in van de heilige Maagd Maria, zoals wij haar iedere keer aanroepen: Heilige Maria, moeder van God, bid voor ons in het uur van onze dood. Amen.